
Jurisprudentie
BB0972
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1259-M-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-09
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1259-M-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partneralimentatie. Vrouw heeft behoefte daaraan niet aangetoond.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 juli 2007
Rekestnummer : 1259-M-06
Rekestnr. rechtbank : 244/05
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. V.K.S. Budhu Lall,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 13 september 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 14 juni 2006.
De man heeft op 25 oktober 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 14 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 26 oktober 2006 en 10 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 juli 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.R.E. Nobus, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.K. Wieland. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg. Bij die beschikking is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man als bijdrage tot haar levensonderhoud zal dienen te betalen een bedrag van € 1.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag vast te stellen tegen een zodanige datum als het hof zal vermenen te behoren. De man bestrijdt haar beroep.
3. De vrouw voert in haar enige grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet behoeftig is en mitsdien geen behoefte heeft aan een door de man aan haar te betalen alimentatie. Ter onderbouwing van haar grief stelt de vrouw dat zij geen inkomen heeft en zich in redelijkheid ook geen inkomen kan verwerven omdat zij geen relevante opleiding en werkervaring heeft en zij de Nederlandse taal nauwelijks machtig is. Daarenboven heeft zij lichamelijke beperkingen die het haar onmogelijk maken om te werken. Het huwelijk van partijen was traditioneel. Gelet op deze omstandigheden meent de vrouw dat zij behoeftig is. Verder meent de vrouw dat de welstand tijdens het huwelijk van partijen hoog was, en dat zij haar behoefte in eerste aanleg voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Aan de hand van het behoeftelijstje meent de vrouw dat haar behoefte € 1.850,- per maand bedraagt. Zij heeft haar verzoek echter beperkt tot het door haar verzochte bedrag van € 1.500,- per maand. Volgens de vrouw heeft de man in ruime mate draagkracht om de door haar verzochte alimentatie te betalen.
4. De man heeft zich verweerd en gesteld dat de vrouw haar behoeftigheid op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, nu zij niet heeft aangetoond dat zij door medische beperkingen niet zou kunnen werken, dan wel arbeidsongeschikt is verklaard en zij bovendien niet heeft aangetoond dat zij in 2005 sollicitaties heeft verricht. In eerste aanleg is de vrouw reeds uitgenodigd bewijs te leveren van haar medische beperkingen. De vrouw heeft destijds de verzochte bescheiden niet overgelegd, en ook thans in hoger beroep zijn geen bewijsstukken overgelegd. De man meent verder dat het vage bewijsaanbod van de vrouw dient te worden gepasseerd.
5. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw, thans 46 jaar oud, in 1999 vanuit de Oekraïne naar Nederland is gekomen. Zij heeft geen jonge kinderen ter verzorging. De rechtbank heeft - kort gezegd - het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen, omdat geen zicht is ontstaan op haar verdiencapaciteit en onduidelijk is gebleven in welke mate zij kan voorzien in haar basisbehoefte of daarboven zelfs in een welstandsgerelateerde behoefte, en de vrouw derhalve haar behoefte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook in hoger beroep met betrekking tot haar behoefte nagelaten om, hoewel de rechtbank daaromtrent reeds had overwogen en zulks in alimentatieprocedures gebruikelijk is, relevante en deugdelijke bewijsstukken in het geding te brengen, teneinde haar stellingen te onderbouwen. Vast staat dat de vrouw in het verleden heeft gewerkt, zowel in loondienst en later als zelfstandig kapster. Niet aangetoond is dat zij medische beperkingen heeft die werken zouden verhinderen. Evenmin zijn stukken overgelegd die aantonen dat de vrouw na de echtscheiding initiatieven heeft ontplooid om in haar behoefte te voorzien. Zo zijn geen stukken omtrent de door de vrouw gestelde sollicitaties uit de afgelopen jaren (2005, 2006 en de eerste helft van 2007) in het geding gebracht. Ook zijn geen stukken overgelegd omtrent de vraag of de vrouw al dan niet formeel arbeidsongeschikt is verklaard. Dat de werkervaring die zij opgedaan heeft bij een postorderbedrijf lichamelijk te zwaar was en dat zij haar werk als zelfstandig kapster heeft moeten beëindigen bij gebrek aan belangstelling en vanwege haar lichamelijke klachten, zoals door haar betoogd, is door haar niet nader onderbouwd met enig bewijs.
6. De vrouw heeft in haar beroepschrift een bewijsaanbod gedaan ten aanzien van haar stellingen omtrent haar lichamelijke beperkingen en haar inspanningen om een baan te vinden, doch zij heeft ter adstructie van haar stellingen niets aangevoerd dat een begin van vermoeden van juistheid van haar stellingen inhoudt, zodat dit bewijsaanbod, dat ook bij de mondelinge behandeling niet is geconcretiseerd, wordt gepasseerd.
7. Nu het hof uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting geen, althans onvoldoende inzicht heeft verkregen in de behoefte en de verdiencapaciteit van de vrouw, heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij behoefte heeft aan een door de man aan haar te betalen alimentatie, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
8. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen partijen verder hebben aangevoerd ten aanzien van de draagkracht van de man geen bespreking meer.
9. Mitsdien moet beslist worden als volgt.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Dusamos en Mulder, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2007.